banier
lijntje
lijntje
back
Phycita roborella

We laten maar zelden foto's zien op onze site van dode beestjes. Maar in het geval van Phycita roborella maken we een uitzondering. Het beestje op de foto heeft namelijk zeer duidelijk knobbels op de antennes. Dat komt bij een paar groepen motten voor. Binnen de lichtmotten vinden we die uitwasjes vooral op de antennes van de mannetjes van soorten uit de onderfamilie Phycitinae. Welke rol die verdikkingen precies vervullen weten we niet, maar ongetwijfeld spelen ze een rol bij de voortplanting. Het uitwasje bestaat uit een kleine verdikking met daarop een bos zeer grote schubben, misschien geurschubben? De vlinder zelf is te herkennen aan de mooie schakeringen in donkerrood, zwart en grijs. Het dier is echter nogal variabel. Dieren waarbij het zwarte domineert komen veel voor en die zijn lastiger te herkennen. Met een spanwijdte van 24 tot 30mm een redelijk grote soort, althans voor een micromotje.

De eitjes komen in september uit en de larve eet tot eind september of begin oktober. Spint vervolgens twee eikenblaadjes samen en overwintert daartussen. Na het overwinteren wordt het eten voortgezet tot eind mei. Dan verpoppen de rupsen in losse grond, tussen afgevallen bladeren of onder loszittende boombast. In juni verschijnen dan de eerste vlindertjes. De rupsen van Phycita roborella worden een enkele keer gevonden op appel of peer, maar meestal alleen op eik.

De vliegtijd is erg lang: van juni tot in oktober, al vliegen de meeste in juli en augustus. Phycita roborella vliegt uitsluitend 's nachts, maar komt daarbij graag op licht of smeer af. Moet op de vindplaats worden gefotografeerd, want hij laat zich niet of nauwelijks hanteren. Een gewone soort van de zandgronden, inclusief de duinen. Ook veel gevonden langs de grote rivieren, vooral in de Betuwe. Schaars tot geheel ontbrekend in de kleigebieden van Nederland en Vlaanderen. Ook elders in Europa gewoon, maar geen noordelijke soort, want de noordgrens van zijn gebied loopt door Engeland en Denemarken.